In ‘Onderwijsblad’ van 7 maart schrijft Ton van Haperen in zijn wekelijkse column over de ‘afbraak van talent’. Hij suggereert dat kinderen te vroeg in twee stromen worden verdeeld in het basisonderwijs en dat mede dankzij de nieuwe toelatingsprocedure ‘de institutionele afbraak van talent wordt geïntensiveerd’. Dat vraagt om een korte reactie.
Ton van Haperen beschrijft dat de afname van de nieuwe eindtoets kinderen op twee kennisniveaus toetst. En dat basisscholen daarom hun leerlingen in twee stromen verdelen. Het klopt dat de nieuwe eindtoetsen vooral gericht zijn op de vakgebieden lezen, taal en rekenen. Hij vergeet erbij te vermelden dat de eindtoetsen ook extra onderdelen hebben zoals bijvoorbeeld ‘wereldoriëntatie’ en ‘functioneren’. Deze zijn echter niet verplicht.
Maar dat basisscholen hun leerlingen in twee stromen verdelen is iets wat ik in het basisonderwijs nog niet ben tegengekomen. Sterker nog, als er één onderwijsvorm is waar kinderen van verschillende niveaus bij elkaar in de klas zitten is het wel het basisonderwijs. Kinderen die pas na groep acht uiteen gaan in diverse richtingen, van praktijkonderwijs, vmbo-b, vmbo-t, havo tot vwo. Deze niveaus komen ook terug in de rapportage van de eindtoetsen, en niet zoals Ton van Haperen zegt alleen op vmbo en havo/vwo niveau. Zie deze site bijvoorbeeld. Tot en met groep 8 worden deze kinderen zo goed mogelijk passend bij de diverse niveaus geholpen zich verder te ontwikkelen. Adaptief en passend onderwijs noemen we dat. Ik spreek regelmatig VO-docenten die zeggen dat ze daar nog veel van kunnen en willen leren.
Ton van Haperen zegt dat de zgn tweedeling al in groep 6 begint. Geen idee hoe hij daar bij komt. Misschien bedoelt hij dat veel scholen de gegevens van het LVS op de gebieden rekenen en begrijpend lezen vanaf groep 6 gebruiken als één van de onderdelen waarop het advies wordt gebaseerd. Dit omdat gebleken is dat deze twee vakken de meest voorspellende waarde hebben voor de juiste advisering. En omdat je dan niet kijkt naar één toetsmoment, zoals de Eindtoets deed, maar naar een ontwikkeling van minstens drie jaar. Op deze wijze kun je als basisschool rekening houden met bijvoorbeeld een sterk groeiende of juist dalende lijn. Je rekent een kind niet af op één momentopname, zoals dat in het verleden wel vaak gebeurde.
Nogmaals, dit kan één van de onderdelen zijn waarop het advies wordt gebaseerd. In onze regio is dat het geval en wordt het zgn ‘uitstroomprofiel’ met daarop die ontwikkeling van drie jaar meegegeven aan het VO. Maar een basisschool kijkt natuurlijk verder dan alleen naar die toetsuitslagen. Werkhouding, zelfstandigheid, motivatie, nieuwsgierigheid, concentratie, doorzettingsvermogen, huiswerkhouding, samenwerking: allemaal onderdelen waar naar gekeken wordt bij de advisering. En natuurlijk de andere resultaten die worden behaald op school.
Ton van Haperen verwijst naar de jaren 50 toen ‘de hoofdonderwijzer bepaalde wie op welke middelbare school toelating mocht doen’. Dat is op geen enkele wijze te vergelijken met deze tijd. Een advies wordt niet door één persoon bepaald. Zo praten op onze school de docenten van groep 7 en 8, de intern begeleider en de directeur mee. Samen kijken we wat volgens ons de beste plek is voor elk kind. En dat proces begint inderdaad vanaf groep 6. Zo komen ouders niet voor verrassingen te staan en voorkom je druk van ouders om adviezen aan te passen.
Dat laatste kan met deze toelatingsprocedure een probleem vormen, maar het is echt aan de basisscholen om dit te voorkomen. Transparantie, openheid, heldere argumenten en goede samenwerking met VO-scholen zorgen dat je met elkaar tot een passend advies komt. Daar heb je geen eindtoets voor nodig.
In de column wordt gesproken over afbraak van talent. Ik denk dat dit niet zozeer ligt aan de wijze van advisering, maar aan het gebrek aan mogelijkheden tot opstromen en afstromen in het VO. Middelbare scholen worden teveel afgerekend op eindresultaten. Hierdoor lijkt het vaker voor te komen dat kinderen vooral steeds hogere gemiddeldes moeten halen voordat ze ook maar de kans krijgen op te stromen. Zittenblijven mag niet meer, dat is te duur. Er wordt vooral uitgegaan van zekerheid in plaats van vertrouwen. Niet op alle scholen, en zeker niet door alle docenten. Maar de tendens is zichtbaar.
Ik ben het met Ton van Haperen eens dat ons onderwijs nog meer mogelijkheden moet geven verschillende talenten te ontwikkelen. Niet te vroeg in hokjes stoppen, niet te vroeg kiezen. Zorg dus voor echte gemengde brugklassen, geef kinderen de kans zich te bewijzen en de mogelijkheid een stap terug te doen. Zonder hiervoor als school gestraft te worden.
Er wordt een karikatuur geschetst in het Onderwijsblad. Jammer, en onterecht. Ton van Haperen zou zich eens wat meer moeten verdiepen in het basisonderwijs en de leerkrachten voordat hij ze in een column neerzet als onwetende figuren die weinig kunnen melden over de ontwikkeling van een kind. Hij schrijft over een periode die past bij zijn eigen basisschooltijd. Er is sindsdien een hoop veranderd. Gelukkig maar.